De poorten van de hemel - Alstein - 1990
In een dagboeknotitie op de kaft van zijn nieuwe boek De poorten van de hemel bekent Alstein dat hij aan het schrijven was over een personage ‘van wie je niet houdt maar die je dierbaar is’. Dit commentaar sluit volkomen aan bij zijn ambivalente benadering van dat personage. Schrijven over een archetypische vaderfiguur, een possessieve minnaar, een goedbedoelende misdadiger, een ziekelijke strever naar veiligheid en geluk (dat alles verenigd in één persoon) betekent hem afwijzen, afkeuren, hem van je afschrijven. Maar het besef dat ‘een deel van hem in jou zit en dat je niet bevalt’ houdt tegelijkertijd in dat je heel subtiel te werk wilt gaan. Alstein doet het als volgt: hij laat zijn personage zelf aan het woord, laat hem zichzelf legitimeren. Ook al is zijn gedrag erg dominant en in humaan opzicht volstrekt laakbaar, hij heeft recht op een faire behandeling en op sympathie. Laat hem een monoloog voeren, en het wordt een bekentenis, de verdediging van iemand die zich niet schuldig acht, tegen beter weten in. Hij práát omdat hij geraakt is in zijn diepste ik, zonder te kunnen beseffen wat voor tirannie hij uitgeoefend heeft op anderen. Alsteins haat-liefde verhouding voor deze man maakt van De poorten van de hemel een geladen boek dat vrij is van valse effecten en rijk aan inzichten. Bovendien heeft het een onverwachte ontknoping die de hele geschiedenis naar een gepassioneerde climax stuurt.
Uitgever: Houtekiet 1990
Auteur: Alstein
89 blz
Hardcover
Stockpl: 191
Heel mooi en proper exemplaar
*****